
Jurisprudentie
BB8564
Datum uitspraak2007-11-22
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers06/441
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers06/441
Statusgepubliceerd
Indicatie
Grondwerk. Onderzoek naar aanwezigheid van kabels en leidingen in de grond. Overleg/bouwbespreking.
Uitspraak
Uitspraak: 22 november 2007
Rolnummer: 06/441
Rolnr. rechtbank: 03/2055
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
BAM NBM WEGENBOUW WEST B.V.,
gevestigd te Bunnik,
principaal appellante,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: BAM,
procureur: mr. R. van Kessel,
tegen
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND,
zetelende te Delft,
incidenteel appellant,
geïntimeerde in het principaal appel,
hierna te noemen: Delfland,
procureur: mr. H.J. Arnold.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 februari 2006 is BAM in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 3 november 2004 en 7 december 2005, door de rechtbank te ‘s-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft BAM twee grieven tegen de vonnissen aangevoerd, welke door Delfland bij memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel zijn bestreden. Delfland heeft daarbij één incidentele grief (met zes subgrieven) tegen het vonnis van 3 november 2004 aangevoerd, die door BAM bij memorie van antwoord in incidenteel appel zijn bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1 In opdracht van Delfland is tussen november 2000 en begin 2001 en fvalwatertransportleiding aangelegd (verder: de AHR-leiding), die onder meer bij de Laan van Nootdorp te “Buitenplaats Ypenburg” is gelegen. De AHR-leiding heeft een diameter van 1,60 m en bevindt zich geheel of gedeeltelijk onder het niveau van het grondwater. Delfland heeft de AHR-leiding in beheer gegeven bij [naam] V.O.F. (verder: [de beheerder]). Op de AHR-leiding zijn ter plaatse van het tracé bij de Laan van Nootdorp zakbaken geplaatst om eventuele verplaatsingen van de leiding in de bodem te kunnen waarnemen. Een aantal daarvan was in januari 2002 nog aanwezig.
1.2 Het Samenwerkingsverband Ypenburg heeft op 30 november 2001 aan BAM opdracht verstrekt tot verlegging van de Laan van Nootdorp-Noord (aanleg van een nieuwe weg met riool, parallel aan bestaande weg, en opbreken en opruimen van de bestaande weg). Op de bestektekeningen staan de AHR-leiding en de maat daarvan vermeld. Op 19 december 2001 heeft de eerste bouwvergadering plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van Grontmij Advies en Techniek bv (verder: Grontmij), die voor het Samenwerkingsverband Ypenburg de directie voerde over het werk, en van BAM. In het verslag daarvan is opgenomen dat bij de beheerder van de AHR-leiding melding is gemaakt van de voorgenomen werkzaamheden. Op 20 december 2001 heeft Grontmij [de beheerder] schriftelijk medegedeeld dat op 7 januari 2002 wordt gestart met de aanleg van de Laan van Nootdorp. Op 9 januari 2002 heeft de tweede bouwvergadering plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van Grontmij en BAM. Het verslag daarvan bevat geen gegevens over de AHR-leiding.
1.3 Tussen 8 en 10 januari 2002 heeft een medewerker van Grontmij meerdere malen telefonisch overleg gevoerd met een medewerker van [de beheerder] over de aanwezigheid van zakbaken op de AHR-leiding in het tracé van de Laan van Nootdorp. Daarbij heeft Grontmij aangegeven welke zakbaken in de weg staan. Medewerkers van [de beheerder] hebben vervolgens bewilligd in het verwijderen van deze zakbaken en daartoe op 14 januari 2002 opdracht gegeven.
1.4 Op 14 januari 2002 is BAM, voordat de zakbaken verwijderd waren, begonnen met het verrichten van graafwerkzaamheden op een gedeelte van het tracé tussen de zakbaken. Daarbij heeft BAM over een afstand van ongeveer 75 m boven de AHR-leiding een sleuf gegraven van ongeveer 1,30 m diep en globaal 6 m breed. Daardoor resteerde boven de AHR-leiding een grondlaag van ongeveer 30 cm. De AHR-leiding bevatte tijdens het graven van de sleuf geen (afval)water. Door het ontbreken van voldoende weerstand van de genoemde grondlaag tegen de opwaartse kracht die de AHR-leiding daarop uitoefende, bleek deze op 15 januari 2002 opgedreven; de leiding is daardoor beschadigd.
2. Delfland heeft bij de rechtbank gevorderd dat deze voor recht zal verklaren dat BAM aansprakelijk is voor alle schade ten gevolge van het evenement en BAM zal veroordelen tot betaling van de schade, op te maken bij staat, alsmede tot betaling van een voorschot daarop van bijna € 450.000,-. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 3 november 2004 overwogen dat, nu [de beheerder] op de hoogte gesteld is van de werkzaamheden van BAM, ook Delfland geacht moet worden daarvan op de hoogte te zijn geweest, en dat het daarom in beginsel op de weg van Delfland had gelegen om BAM mee te delen dat de leiding ter plaatse leeg was, en dat BAM om die reden geen graafwerkzaamheden kon verrichten. De rechtbank heeft voorts overwogen dat, indien zou komen vast te staan dat BAM is gaan graven op een plaats waar zakbaken geplaatst waren, dat zakbaken worden gebruikt om onderzoek te doen naar leidingen en dat er dan ook niet gegraven mocht worden, dit betekent dat BAM desondanks onzorgvuldig heeft gehandeld jegens Delfland door te beginnen met graven, en heeft Delfland toegelaten zulks te bewijzen. Na de bewijsvoering heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 7 december 2005 overwogen dat Delfland in het bewijs geslaagd was en dat BAM toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens Delfland en derhalve aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank heeft, teneinde de schade in de onderhavige procedure vast te stellen, voorts bepaald dat Delfland zijn schade nader kan specificeren. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat hoger beroep open staat tegen dit tussenvonnis.
3. De eerste grief van BAM is gericht tegen de bewijsopdracht aan Delfland in het tussenvonnis van 3 november 2004. BAM voert aan dat het onjuist is dat een aannemer onzorgvuldig handelt als hij in de buurt van een zakbaak graaft. BAM stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de vordering direct had moeten afwijzen. De tweede grief van BAM valt de beslissing van de rechtbank aan dat Delfland geslaagd is in het bewijs. BAM brengt naar voren dat de bewijsopdracht slechts ging over de vraag op ter plaatse van het graven nog zakbaken aanwezig waren, en niet of op het traject van de leiding nog zakbaken stonden. De incidentele grief van Delfland klaagt eveneens over de bewijsopdracht in het tussenvonnis van 3 november 2004. Delfland voert daartoe aan dat BAM, wetende dat de AHR-leiding aanwezig was in het tracé van haar werkzaamheden, een werkoverleg met de leidingbeheerder had moeten verzoeken en zelf Delfland of [de beheerder] had moeten informeren en daarbij had moeten vragen naar eventuele bijzonderheden. Nu BAM een en ander heeft nagelaten, heeft zij volgens Delfland haar onderzoeksplicht geschonden en is zij daardoor in beginsel aansprakelijk voor de schade van Delfland. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Het hof stelt voorop dat het op de weg ligt van degene die een grondwerk wenst te (laten) verrichten, om het nodige onderzoek te doen naar de aanwezigheid in de grond van kabels en leidingen waarop dat grondwerk van invloed kan zijn, en om bij aanwezigheid van zodanige kabels en leidingen over het grondwerk mededeling te doen aan de beheerders van de kabels en leidingen en met hen waar nodig overleg te entameren. Van de beheerders valt niet te verwachten dat zij bij voortduring nagaan of en wanneer een ander werkzaamheden in de buurt van zijn kabel of leiding gaat uitvoeren. Wel mag van een beheerder worden verwacht dat hij aan een belegd overleg met betrekking tot zijn kabel of leiding deelneemt en dat hij daarbij eventuele bijzondere gevaren mededeelt aan degene die het grondwerk verricht of laat verrichten. Het bovenstaande ligt ook besloten in de Aanbevelingen tot het Voorkomen van Schade aan Leidingen, opgesteld in overleg tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Wegbouwers en van een aantal instellingen uit de kringen van leidingbeheerders en opdrachtgevers (verder: AVSL).
5. Ingevolge de tussen het Samenwerkingsverband Ypenburg en BAM gesloten aannemingsovereenkomst zijn op het onderhavige grondwerk de Uniforme Administratieve Voorwaarden1989 (verder: UAV) van toepassing. § 5.1 van de UAV luidt, voor zover van belang:
Indien de aard van het werk hiertoe aanleiding geeft, houdt de directie vóór de aanvang van het werk een bouwbespreking met de aannemer en de leidingbeheerders, waarbij de aannemer wordt ingelicht omtrent de juiste ligging van de zich in of nabij het werk en het werkterrein bevindende ondergrondse kabels en leidingen en waarbij wordt vastgesteld wat daarmee moet geschieden. Indien de directie deze bouwbespreking niet houdt, zal de aannemer vóór de aanvang van het werk om het houden van die bespreking verzoeken. De directie zal aan dit verzoek gevolg geven.
De UAV vormen weliswaar een onderdeel van de overeenkomst tussen het Samenwerkingsverband Ypenburg en BAM, maar de daarin voor de aannemer neergelegde verplichting kan, mede gelet op de inhoud van de AVSL en hetgeen Delfland daaromtrent onbestreden heeft gesteld, beschouwd worden als de neerslag van algemeen in de bouwwereld gedragen opvattingen die een aannemer als BAM ook jegens een partij als Delfland in acht moet nemen in verband met de door haar jegens de eigendommen van Delfland te betrachten zorgvuldigheid.
6. De ligging en de omvang van de AHR-leiding waren aan BAM bekend. Gelet op de omvang van de leiding, het feit dat de grondwerkzaamheden over een beduidende afstand boven de leiding zouden plaatsvinden en het gegeven dat van die werkzaamheden een substantiële tijdelijke ontgraving boven de leiding onderdeel uitmaakte, lag het naar het oordeel van het hof in het licht van hetgeen in de rechtsoverwegingen 4 en 5 is overwogen op de weg van BAM om vóór de aanvang van de werkzaamheden hetzij zorg te dragen dat een bouwvergadering met Delfland (of met [de beheerder], aan wie Delfland het beheer van de leiding had uitbesteed) werd belegd, hetzij ten minste met Delfland overleg te plegen teneinde vast te stellen wat er moest gebeuren om beschadiging van de leiding te voorkomen. De enkele mededeling van het aanvangstijdstip van de werkzaamheden, vergezeld van bestektekeningen van de situatie en dwarsprofielen van het te maken werk, aan Delfland acht het hof ontoereikend; Delfland en [de beheerder] hoefden uit deze brief ook niet af te leiden dat het gebruikelijke overleg over de leiding niet alsnog zou plaatsvinden. Door er genoegen mee te nemen dat daarmee werd volstaan is BAM jegens Delfland onrechtmatig nalatig geweest. Dat BAM heeft aangenomen dat de leiding in gebruik en dus niet leeg was, kan haar niet baten, nu het vereiste overleg er nu juist toe strekt om dat soort aannames te verifiëren en BAM onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen konden wekken dat de leiding in gebruik was.
7. Het bovenstaande leidt ertoe dat er geen plaats was voor een bewijsopdracht als door de rechtbank in het tussenvonnis van de rechtbank van 3 november 2004 gegeven; de incidentele grief van Delfland slaagt derhalve. De eerste grief van BAM, waarmee zij onder meer betoogt dat de rechtbank de vordering direct had behoren af te wijzen, kan gelet op het hiervoor overwogene niet tot het gewenste resultaat leiden. Bij behandeling van haar tweede grief heeft BAM, nu de incidentele grief terecht is voorgedragen, geen belang meer.
8. BAM heeft in eerste aanleg nog aangevoerd dat Delfland tevens eigen schuld heeft. Het hof overweegt terzake als volgt. Tussen Grontmij en medewerkers van [de beheerder] (waarvan de handelingen in de onderhavige procedure voor risico van Delfland komen, nu het het beheer van de leiding aan [de beheerder] had overgedragen) heeft tussen 8 en 14 januari 2002, na kennisname van de mededeling van BAM dat op 7 januari 2002 met de werkzaamheden zou worden gestart, maar voor de feitelijke aanvang daarvan op 14 januari 2002, gedurende enige dagen overleg plaats gevonden. Hoewel dat overleg beperkt was tot het al dan niet weghalen van zakbaken en het niet het vereiste overleg tussen BAM en Delfland/[de beheerder] kon vervangen, mocht van die medewerkers, die konden weten dat BAM met de werkzaamheden op 7 januari 2002 had willen beginnen en hadden moeten voorzien dat BAM kennelijk geen tijd had ingeruimd voor een bouwbespreking, worden verwacht dat zij Grontmij als directievoerder over het werk hadden medegedeeld dat [de beheerder] nog een uitnodiging voor een bouwbespreking verwachtte. Daarvan is niet gebleken. Dit brengt het hof tot het oordeel dat de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan Delfland kan worden toegerekend. Gelet op de mate waarin de aan BAM, onderscheidenlijk Delfland toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, zal het hof de vergoedingsplicht van BAM verminderen tot 75% van de schade.
9. BAM heeft in eerste aanleg nog aangevoerd dat Delfland geen belang heeft bij de vordering omdat het een CAR-verzekering heeft afgesloten. Evenals de rechtbank passeert het hof dit verweer; het maakt de door de rechtbank in rechtsoverweging 3.2 van het tussenvonnis van 3 november 2004 opgenomen motivering tot de zijne. Op dezelfde gronden als door de rechtbank in rechtsoverweging 3.4 van dat tussenvonnis opgenomen gaat het hof eveneens voorbij aan het verweer van BAM, ertoe strekkende dat wetenschap van Grontmij gelijk kan worden gesteld met wetenschap van [de beheerder] en derhalve van Delfland.
10. Het boven overwogene betekent dat het principale beroep faalt en dat het incidentele beroep grotendeels slaagt. Het hof zal bij het te wijzen eindarrest beide tussenvonnissen vernietigen. Na het tussenvonnis van de rechtbank van 7 december 2005 heeft Delfland zijn schade opnieuw gespecificeerd en heeft het zijn eis gewijzigd. Gelet op de stand van het geding zal het hof de zaak aan zich houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen. Alvorens dat te doen zal het BAM in de gelegenheid stellen om bij akte op de door Delfland ingediende akte na tussenvonnis/tevens akte houdende wijziging van eis en de daarbij overgelegde producties te reageren. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.
Beslissing
Het hof:
in het principale en in het incidentele beroep:
- verwijst de zaak naar de rol van 20 december 2007 teneinde BAM in de gelegenheid te stellen een akte te nemen als bedoeld in rechtsoverweging 10;
- houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A.H. de Wild en S.A. Boele en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2007 in aanwezigheid van de griffier.